D. De schemerzone

 

Het gebied tussen de 200 meter en de 1000 meter heet de schemerzone.

Op 200 meter diepte dringt er in het oceaanwater bijna geen licht meer door.

Daarom heet het de schemerzone 

Hier is het kouder en donkerder.

Er dringt alleen nog een beetje blauw licht door.

Omdat er nauwelijks licht is, groeien er geen planten.

En zonder planten kunnen er geen planteneters leven.

De schemerzone is arm aan voedsel.

 

Toch leven er dieren, die dieren leven daar alleen overdag.

‘s Nachts  gaan ze naar boven om te eten.

Als ze overdag naar boven gaan, worden ze opgegeten.

 

De potvis is een jager die op dieren jaagt in de schemerzone.

Maar zelf leeft hij in het oppervlaktewater.

Dus gaat hij de diepte in om op bijvoorbeeld reuzen inktvissen te jagen.

Reuzen inktvissen zijn vaak 25 meter groot.

Ze zijn nog nooit levend gezien, wel dood in de maag van een potvis.

De tentakel van zo’n reuzen inktvis is net zo dik als het been van een voetballer.

De potvis gaat dus diep voor zijn eten, hij kan wel 1200 meter diep gaan!

Het jagen en duiken kost twee uur, dat doet de potvis de hele tijd zonder lucht.

 

 

 

 

Potvis

 

Sommige schemerzonedieren blijven gewoon in de schemerzone voor eten.

Dode dieren –en planten dwarrelen naar beneden, de schemerzone in.

De dieren in de schemerzone eten ook levende beesten, als er een komt tenminste.

In de schemerzone hebben de vissen soms grote ogen,

de ‘hemelkijker’ heeft zijn ogen naar boven staan.

 

 

 

De 'hemelkijker'

Veel vissen die in de schemerzone leven, zijn lichtgevend.

Ze hebben lichtvlekjes op hun lichaam.

Sommige van die vlekjes lijken net knipperlichten.

 

De diepzeehengelvis draagt een soort hengel op zijn rug.
Aan het eind ervan zit een bolletje met lichtgevende bacteriën.
Daarmee lokt deze vis andere vissen.


Beneden de duizend meter

Beneden de duizend meter diepte is het volledig donker.

Het water is daar erg koud, drie tot vier graden Celsius.

Er leven in deze laag weinig dieren, doordat er weinig voedsel is.

De dieren die er leven, bewegen nauwelijks, om energie te sparen.

Ze wachten tot er een prooi voorbij komt.

Door hun grote kaken en een rekbare maag kunnen ze hun prooi pakken.

Ze eten prooien die wel vier keer zo groot zijn als zijzelf!

Want daarna moeten ze misschien weer wekenlang wachten